Toen ik nog geen kinderen had, vond ik dat ik van hun overlast verschoond moest blijven. Gejengel, gevaarlijk oversteken, onwelriekende geuren: ik vond dat ouders de plicht hadden te vermijden dat ik iets van hun kinderen merkte. Zuchtend en steunend tolereerde ik noodgedwongen baby’s wier ouders het in hun hersens hadden gehaald ze mee te nemen in mijn vliegtuig. Ik betaalde per slot al mee aan hun school, veilige oversteekplaatsen, crèches en de kinderbijslag. Dat vond ik al voordat ik belasting betaalde en dát vond ik weer een detail, want het ging om het principe.
Toen ik eenmaal kinderen had, vond ik – van de ene dag op de andere – ongeveer het tegenovergestelde. Samen zijn wij immers de mensheid en die kan alleen overleven als kinderen de kans krijgen zich te ontwikkelen tot creatieve en verantwoordelijke wezens die hun bijdrage leveren aan een betere wereld. En met ‘beter’ bedoel ik minder slecht en met ‘minder slecht’ bedoel ik een wereld die niet door ons wordt vernietigd, om maar wat te noemen. Een waarin mensen niet in slavernij leven, worden gemarteld, van honger omkomen, om maar eens wat anders te noemen. Enfin, vul zelf maar in: kinderen die, eenmaal volwassen, het meeste goed maken dat volwassenen tot nu toe hebben verpest. Het voortbrengen van zulke kinderen vereist inzet van iedereen, want is in het belang van iedereen. Dus had ik nul tolerantie jegens iedereen die de opvatting had die ik zelf had voordat ik kinderen had. Wanneer ik met mijn baby en kleuter in het vliegtuig zat – ik noem maar wat – dan excuseerde ik me niet voor de overlast: ja, kinderen huilen weleens als ze luchtdruk pijn doet aan hun oren – jammer dan. Fact of life.
Iets dergelijks maak ik mee sinds ik een hond heb. Vanochtend werd een mevrouw op de fiets in het Vondelpark heel boos op een hond die rechtdoor liep en haar hinderde bij het afslaan naar een uitgang. Ik riep: ‘Weet u dat de dame die het Vondelpark aan de stad heeft geschonken heeft bepaald dat honden er altijd vrij in mogen rondlopen?’ En toen ze waarschijnlijk al buiten gehoorsafstand was, nog luider: ‘Zonder honden hádden we helemaal geen Vondelpark, trut!’ Dat laatste ging wat ver, maar 1: m’n sigaretten waren op en daar wordt ik prikkelbaar van. En 2: de geadresseerde hoorde het niet, maar een paar dames met honden wel, en die waren er blij mee. Later bedacht ik dat ik ook had kunnen zeggen: ‘Als je zo snel mogelijk van A naar B wilt, moet je niet door het Vondelpark fietsen.’ En/of: ‘Jij kan overal fietsen, maar wij kunnen bijna nergens onze hond laten rennen.’
Maar, is die houding wel te rechtvaardigen? Heb ik daar wel argumenten voor? Wel wis en waarachtig: kijk maar eens naar deze paar minuten BBC/Panorama: zonder honden was de mensheid hoogstwaarschijnlijk blijven steken bij jagen en verzamelen en was de menselijke beschaving niet mogelijk geweest. Maar nu niet meer, zou je kunnen tegenwerpen. Oké, maar dat is wel erg ondankbaar, toch?